Mentaal kapitaal: de vergeten productiefactor
De kosten van mentale problemen bij werknemers worden grosso modo geschat op drie tot vier procent van het bruto nationaal product. Reden genoeg om er meer aandacht aan te besteden, betoogt Rifka Weehuizen. Ze promoveerde recentelijk aan de Universiteit Maastricht op een studie die aantoont dat economen ten onrechte de mentale gesteldheid van werknemers grotendeels negeren.
Het onderzoek van Weehuizen, Mental Capital. The economic significance of mental health, biedt meer cijfers die aantonen dat mentale problemen de maatschappij handen vol geld kosten. De totale jaarlijkse kosten van alleen al depressie in Europa worden geschat op 118 miljard euro in 2004, zo’n één procent van het BNP van Europa. Niet zelden zijn psychische problemen werkgerelateerd. In verschillende studies in 2000 en 2001 werden de kosten als gevolg van werkgerelateerde stress in vijftien Europese landen op ongeveer twee tot vier procent van het BNP geschat. En een studie van TNO in 2005 gaf aan dat de jaarlijkse kosten als gevolg van psychosociale belasting op het werk zo’n vier miljard euro bedragen. Boeiend om te zien is ook de grafiek van Ierland waarin de gestegen arbeidsproductiviteit bij mannen wordt afgezet tegen zelfmoorden. De lijnen vertonen een opmerkelijk identieke opwaartse curve. Weehuizen heeft niet onderzocht in hoeverre er een causaal verband is, maar de correlatie was te opmerkelijk om niet mee te nemen. Het suggereert dat snelle groei en verandering van een economie – zoals in Ierland het afgelopen decennium – ingrijpende psychologische effecten heeft. En het roept de vraag op: is economische groei psychologisch belastend? Zo ja, op wat voor manier? Is de economie van vandaag mentaal gezien veeleisender dan de economie van vroeger? Wat weten we eigenlijk van dat verband?
Presenteïsme
Weehuizen concludeerde medio jaren negentig al dat mentale gesteldheid van personeel een steeds groter thema werd. Het idee van haar onderzoek gaat dan ook feitelijk terug naar het rapport Donner en de enorme instroom in de WAO in die jaren. Destijds werkte Weehuizen bij OC&W; en daar werd druk gesproken over de kenniseconomie en onderwijs. Tegelijkertijd leek de stress bij werknemers enorm toe te nemen en leidde dat tot uitval. Een groot aantal problemen bleek van psychologische aard. Weehuizen: “Voor mij was dat een inspiratie om te gaan onderzoeken of er een relatie bestond tussen kenniseconomie en psychische belasting.” Er speelde nog iets. Het debat ging er vooral over of de kenniseconomie en innovatie een versnelling van de productiviteitsgroei konden bewerkstelligen. Weehuizen: “Mijn gezond verstand zei: stress en andere psychische problemen zorgen voor zo veel inproductiviteit, dat daar misschien wel veel meer te halen is als beleid daarop gericht wordt in plaats van simpelweg op nog meer investeringen in kennis en innovatie. Er zit blijkbaar een groot verschil tussen potentiële productiviteit en daadwerkelijke productiviteit van werknemers. De kenniseconomie vergroot de potentiële productiviteit, maar in hoeverre werknemers deze kunnen omzetten in daadwerkelijke productiviteit hangt in sterke mate af van hun mentale gesteldheid. Een hooggeschoolde werknemer die met de nieuwste technologie werkt maar zich gestresst en depressief voelt, is immers niet erg productief, alle kennis en innovatie ten spijt.” Rekensommetjes in deze zijn moeilijk in verband met meetproblemen, maar onderzoek in Amerika heeft bijvoorbeeld uitgewezen dat mentale problemen bij werknemers in de maatschappij net zo veel kosten als drie tot vier procent van het bruto nationaal product. Weehuizen: “Als mensen het metaal niet trekken, betekent dat niet alleen minder eigen productiviteit, je beïnvloedt ook je omgeving negatief. Mensen zijn er wel, maar doen weinig, nemen niet zelden verkeerde beslis singen en komen in conflict met collega’s. ‘Presenteïsme’ wordt dat in de literatuur wel genoemd, een afgeleid woord van ‘absenteïsme’ (verzuim). Oftewel, je bent er wel, maar je komt tot niet veel of niets. Die kosten zijn enorm, maar lastig te meten. Ik sluit niet uit dat je zeker één procent van het BNP kunt winnen als je meer aandacht hebt voor mentaal kapitaal. Alleen moeten we daar eerst in investeren, en daarbij moet je goed nagaan wat werkt en wat niet, want mentaal kapitaal is geen makkelijke productiefactor. Maar die investering krijg je dubbel en dwars terug.”
Depressief ploegen
Vroeger werd stress niet gemeten. Dus is het ook lastig om aan te geven dat mensen tegenwoordig meer last van stress hebben. Wat Weehuizen echter wel kan stellen, is dat het probleem groot is en groter lijkt te worden. “Vroeger kon een landarbeider prima ploegen, ook al was hij depressief. Maar de aard van het werk is in de loop der jaren enorm veranderd. Het gros is ‘denkwerk’ geworden, en individuele flexibiliteit en autonomie zijn veel belangrijker geworden. Als werknemer moet je je continu kunnen aanpassen aan verandering. Met dit type werk is geestelijke weerbaarheid enorm in belang toegenomen. Als mensen vervolgens mentale problemen krijgen als gevolg van stress, dan hebben die veel meer impact op productiviteit dan vroeger.’ Met verbazing heeft Weehuizen, en dat is feitelijk ook de kern van haar onderzoek, geconstateerd dat – ondanks het toegenomen economische belang van de menselijke psyche - de economische theorie hier niet of nauwelijks rekening mee houdt. Weehuizen: “Economen bagatelliseren het thema nog altijd. Ze ontkennen niet dat het een rol speelt, maar in hun theorieën nemen ze het niet serieus. Dat in tegenstelling tot de psychologie die het thema wel op de agenda heeft staan. Er is een lacune in de economische theorie.” En als Weehuizen iets met haar onderzoek wil aantonen, is het wel dat mentaal kapitaal in de economische theorie thuishoort. Had je vroeger de productiefactoren arbeid, grondstoffen en kapitaal, die drie-eenheid heeft inmiddels een aantal nieuwe familieleden gekregen. Weehuizen: “Sinds de jaren zestig worden kennis en onderwijs ook als een productiefactoren herkend en spreekt men van ‘menselijk kapitaal’. In de jaren tachtig is daar ‘sociaal’ kapitaal aan toegevoegd, omdat het opviel dat landen met goede sociale relaties en een hoge mate van vertrouwen het economisch gezien veel beter deden dan andere landen. Ik voeg nu mentaal kapitaal toe als wezenlijk nieuw familielid. Het is een soort finetuning van de factor arbeid. Maar misschien loopt alles wel in elkaar over. Vroeger bestond kapitaal uit machines. Die definitie is eerder al opgerekt met menselijk kapitaal en sociaal kapitaal. Ik rek de definitie nog verder op. Feitelijk vervaagt hiermee de grens tussen de productiefactoren arbeid en kapitaal.”
Aan/uit-knop
Weehuizen neemt het de economen kwalijk dat ze de psyche niet echt als productieve dimensie erkennen. “Ze kennen alleen de aan/uit knop. Iemand werkt of is ziek. Maar daartussen gebeurt zoveel meer. Als je mentaal kapitaal als fenomeen erkent en benoemt, kun je er ook op gaan sturen. Zichtbaar maken en er kosten-batenanalyses aan koppelen. Inzichtelijk maken dat als je investeert in mentaal kapitaal bijvoorbeeld, het ziekteverzuim afneemt. Ik durf de stelling wel aan dat één van de grote bottlenecks voor economische groei, onvoldoende aandacht van mentale weerbaarheid bij mensen is.” Als voorbeeld noemt ze de reorganisatiegolf die constant weer over het bedrijfsleven wordt uitgestort. Zeventig procent van de reorganisaties mislukt. Weehuizen: “En dat heeft niets te maken met het feit of de reorganisatie an sich een slecht idee was. De meeste reorganisaties veroorzaken zoveel stress dat mensen het vertrouwen in de organisatie kwijtraken. Het negatieve psychologische effect daarvan is zo groot dat het alle positieve effecten teniet doet. Alle plus-effecten zijn weggecompenseerd. Dit is een voorbeeld waarbij het meenemen van ‘mentaal kapitaal verlies’ in de analyse kan helpen om economisch gezien onverwachte uitkomsten te verklaren.” Het fenomeen mentaal kapitaal op de balans zetten is niet eenvoudig. Maar bij bedrijven wordt er wel degelijk veel naar gekeken en ook gemeten, bijvoorbeeld via werktevredenheidonderzoek en functioneringsgesprekken. En natuurlijk bij het aannemen van mensen, waarbij steeds vaker psychologische tests worden gebruikt. “Managers weten meestal wel hoe belangrijk het is. Mijn oproep is vooral aan economen om het serieus te nemen. De economische theorie loopt achter bij de economische praktijk.”
Life coach
Arbodiensten focussen zich traditioneel vooral op het fysieke aspect van medewerkers. Hoeveel weeg je, eet je niet te veel en beweeg je wel genoeg? Feitelijk zouden ze in de visie van Weehuizen de geestelijke component erbij moeten nemen. Het rapport Donner en met name de nieuwe regelgeving die daaruit voortkwam, waarbij werkgevers veel langer moeten doorbetalen voor zieke werknemers dan vroeger, heeft wel het een en ander veranderd. Aangezien psychische problemen zo’n belangrijke oorzaak van ziekte zijn proberen werkgevers daar nu veel meer aandacht aan te geven. Maar de praktijk blijkt weerbarstig. Mensen lopen toch niet graag te koop met hun geestelijke gesteldheid. Weehuizen: “Er rust toch nog een taboe op. Niemand wil ‘het niet aankunnen’. De aanname is toch dat je die promotie wel kunt vergeten als je openlijk zegt dat je psychisch even in de knoei zit.” En dus moet er preventief iets gebeuren. Eigenlijk zou je dat al in de vroege kindertijd moeten oppakken suggereert Weehuizen. “Daar kan al aan de weerbaarheid worden gesleuteld. Wat je momenteel ziet is dat mensen vooral zelf grijpen naar aanvullende innerlijke educatie om hun mentaal kapitaal te vergroten. De zelfhulpindustrie laat groeicijfers zien van 10-25 procent per jaar, afhankelijk van wat precies wordt meegenomen in de defi nitie van ‘self-help’ producten en diensten. De markt voor de zogeheten life coach groeide in 2005 met zo’n 18 procent per jaar. Het geeft aan dat de behoefte groeit, maar het is nog niet ingebed in het dagelijkse bedrijfsleven. Lijnmanagers zitten er nog steeds vooral op inhoud en minder op hun HR-vaardigheden. Dat moeten ze wel meer en meer gaan doen en dus moet ook HR meer gaan sturen op het bijbrengen van mentale weerbaarheid bij personeel.” Wat Weehuizen onder meer signaleert, is dat bedrijven aan de poort tegenwoordig steeds strenger selecteren op stressbestendigheid. “Het aantal assessments groeit enorm. Bedrijven zien het dus wel en willen eventuele latere problemen voorkomen.” Tegelijkertijd vraagt ze zichzelf af of we gelukkig moeten zijn met die ontwikkeling, want de zwakkere broeders komen daarmee steeds moeilijker aan de bak.
Niet genoeg
Er gebeurt wel van alles, maar nog niet genoeg – althans, vanuit economische optiek. Er gaat nog te veel productieve capaciteit verloren, dat kan onze economie zich niet veroorloven. Weehuizen: “Wat ik signaleer is dat economische vraag en aanbod van mentaal kapitaal niet aansluiten. We vragen steeds meer mentale weerbaarheid, maar bieden tegelijkertijd veel te weinig ingrediënten om het te sturen. Er zijn genoeg instrumenten, maar vanuit de organisatie worden die nog mondjesmaat aangeboden, en vaak niet op de juiste manier. Ik vrees dat dat gat tussen vraag en aanbod alleen maar groter gaat worden. Als we economisch willen groeien zal de weerbaarheid moeten groeien.” En dus wordt het volgens Weehuizen tijd dat economen mentaal kapitaal serieus gaan nemen. Niet alleen omdat dat beter zou zijn voor de economie. “Met economische groei zouden we beter af moeten zijn, maar de cijfers van werkstress en werkgerelateerde mentale problemen suggereren dat dat zeker niet automatisch het geval is. Het is nu eenmaal moeilijk om te genieten van je tweede auto als je gestresst of depressief bent. Of,” zo besluit Weehuizen, “we moeten nu echt werken aan ons mentaal kapitaal, zodat ons mentaal kapitaal kan werken voor ons.”