In de zaak ging het om een kapster die werd ontslagen naar aanleiding van onenigheid over het opnemen van vakantie. De werknemer eiste naast de transitievergoeding een billijke vergoeding. De vraag hierbij is volgens welke systematiek de billijke vergoeding berekend moet worden. De wet zegt hier namelijk niets over. Ook is er in de wet geen minimum of maximum vastgesteld. Of aanspraak kan worden gemaakt op de vergoeding hangt af van de specifieke feiten en omstandigheden van het geval. Er moet sprake zijn van ernstig verwijtbaar handelen door de werkgever en de billijke vergoeding mag slechts bij uitzondering worden toegekend.
De ernstige verwijtbaarheid kan liggen in het niet naleven van de geldende voorschriften door de werkgever. De billijke vergoeding is een alternatief voor het herstellen van de arbeidsovereenkomst. De vergoeding is in feite een compensatie voor de werknemer voor het verwijtbaar handelen door de werkgever. De hoogte van de billijke vergoeding hangt daarom samen met de mate van de ernstige verwijtbaarheid van de werkgever. Hierbij kan worden aangesloten bij de door het ontslag geleden schade, de waarde van dienstverband voor de werknemer of het voorkomen van dergelijk handelen door de werkgever. Het gaat dus niet om het straffen van de werkgever voor zijn handelen. Voorts moet inzicht gegeven worden in de manier waarop de billijke vergoeding tot stand is gekomen.
Persoonlijke situatie telt
Op basis van bovenstaande overwegingen heeft de Hoge Raad uiteindelijk geconcludeerd dat naast de transitievergoeding een billijke vergoeding (van 16 maandsalarissen) aan de werknemer wordt toegekend.
Deze uitspraak brengt met zich mee dat bij het bepalen van de hoogte van de ontslagvergoeding voortaan weer meer aandacht uit kan en zal gaan naar de persoonlijke situatie van de werknemer.