Intelligentie
Het vermogen tot abstract denken, en vooral ook de snelheid van de denkprocessen nemen bij het ouder worden geleidelijk af. Dit aspect heet fluïde intelligentie en wordt gemeten in intelligentietests. Standaardintelligentietests zoals de WAIS corrigeren overigens voor dit leeftijdseffect. Daarentegen neemt het aspect van intelligentie dat afhankelijk is van ervaring toe. Dit heet gekristalliseerde intelligentie. Men kan dit laatste eventueel ook wijsheid noemen.
Geheugen
Het geheugen kan opgedeeld worden in het primaire geheugen en het secundaire geheugen. Het primaire geheugen is het korte termijn geheugen. Het beslaat bij vrijwel iedereen zeven eenheden. Dit wordt de “digit span” genoemd. De “digit span” van zeven blijft bij ouder worden gelijk. Elke eenheid kan als gevolg van expert kennis een brok aan info bevatten. Door expertise op te bouwen is het dus mogelijk heel veel info in het korte termijn geheugen op te slaan. Oudere mensen hebben vaak een dergelijke expert kennis.
Het secundaire geheugen is het lange termijn geheugen. Het gaat hierbij enerzijds om de organisatie van het geheugenmateriaal en anderzijds op de mate waarin de info kan worden opgeroepen. Het is wetenschappelijk aangetoond dat de capaciteit van dit deel van ons geheugen afneemt met het ouder worden.
Betekenisgevend vermogen
De betekenis van deze intelligentie en geheugenfuncties zijn voor de alledaagse werkelijkheid beperkt. Voor de alledaagse werkelijkheid is het betekenisgevend vermogen belangrijk. Dit is een persoonlijk geheugen en groeit met de jaren. Ouderen kunnen door hun langere ervaring beter betekenis geven aan nieuwe gebeurtenissen. Zo hebben ze vaker al iets gelijksoortig meegemaakt, of er ooit over gelezen, een documentaire over gezien et cetera. Ouderen kunnen zaken beter onder woorden brengen. Het zogenaamd conceptueel vermogen neemt namelijk met de jaren toe. Ook dit helpt betekenis te geven aan gebeurtenissen.
Conclusies voor het leren
Ouderen kunnen bij het leren -meer dan jongeren- hun ervaring inzetten. Daardoor zullen ouderen beter kunnen leren op een domein dat aansluit bij eerdere ervaringen. Dat wordt ‘veldafhankelijk’ leren genoemd. Het is praktisch en minder abstract.
Verschillen tussen ouderen en jongeren hebben overigens veelal niets te maken met voor- of achteruitgang. Het heeft vaak meer te maken met andere ervaringen van een cohort. Zo hebben ouderen van nu minder kennis en handigheid in IT dan jongeren. Dat heeft niks met leeftijd te maken maar met het feit dat er geen computers waren in de jeugdjaren van onze ouderen. Het cognitief functioneren van volwassenen wordt dus voor een belangrijke deel bepaald door de cultureel en historisch context.
De conclusie is dat het een mythe is dat ouderen minder goed leren. Ze leren anders: leerstof moet concreet aansluiten bij bestaande kennis van ouderen.