Een werknemer heeft eerst op uitzendbasis bij een opdrachtgever gewerkt en aansluitend op grond van twee tijdelijke contracten rechtstreeks in dienst van de opdrachtgever. Het einde van het contract wordt duidelijk aangezegd, maar de opdrachtgever wil de werknemer nog niet kwijt. Om die reden wordt daarna weer een uitzendovereenkomst gesloten.

Feitelijk is de werknemer gedurende ruim drie jaar werkzaam geweest bij de opdrachtgever in dezelfde functie. De werknemer stelt dat het dienstverband na afloop van het laatste tijdelijke contract stilzwijgend is voortgezet. De opdrachtgever verwijst naar het uitdrukkelijke einde van die tijdelijke overeenkomst.

Aansluitende uitzendovereenkomst is strijdig met het systeem van de wet en de bescherming van de werknemer

Hoewel de werknemer de vordering baseert op stilzwijgende voortzetting, komt de rechter tot een ander oordeel. De rechter stelt namelijk dat de werknemer feitelijk tijdens alle contracten (uitzendovereenkomst, twee tijdelijke overeenkomsten en weer een uitzendovereenkomst) steeds dezelfde werkzaamheden ten behoeve van dezelfde onderneming te hebben verricht. Duidelijk is dat de werkgever/opdrachtgever de werknemer nog niet kwijt wilde, maar zelf geen tijdelijk contract meer kon aanbieden. De Kantonrechter acht de gekozen oplossing in strijd met het systeem van de wettelijke ketenregeling. De werkgever die na drie tijdelijke contracten een werknemer wil behouden zal dat alleen kunnen bewerkstelligen middels een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Ondanks de handtekening van de werknemer onder de uitzendovereenkomst gaat de Kantonrechter zo ver door te stellen dat de werknemer in dienst is gebleven van de werkgever/opdrachtgever.

Niet in strijd

De door de werkgever/opdrachtgever gekozen oplossing is niet in strijd met de regelgeving rondom de uitzendovereenkomst. Juist de mogelijkheid om aansluitend aan een tijdelijk dienstverband nog uit te zenden is immers één van de aspecten van de wettelijke regeling van de uitzendovereenkomst. Het is niet ondenkbaar dat bij een andere presentatie van de feiten door de werkgever/opdrachtgever tot een ander oordeel was gekomen.

Kantonrechter Roermond, 14 november 2013, ECLI RBLIM:2013:8853