De laatste jaren wordt er op de arbeidsmarkt steeds meer gebruikt gemaakt van werkervaringsplaatsen. Het is de ideale manier voor starters en andere werklozen om relevante werkervaring op te doen en zich voor te bereiden op een betaalde baan. Juridisch gezien roept dit betrekkelijk nieuwe fenomeen interessante vragen op.

Is de ketenregeling van artikel 7:668a BW bijvoorbeeld van toepassing op de werknemer die eerst een werkervaringsplaats heeft en vervolgens bij dezelfde werkgever een vaste baan aangeboden krijgt? Over deze vraag liet het Gerechtshof s’-Hertogenbosch zich op 22 juli 2014 uit. Het ging in deze zaak om een werknemer die eerst twee tijdelijke arbeidsovereenkomsten heeft gehad bij een werkgever die een werkervaringsplaats betroffen en aan wie vervolgens een reguliere werkplek is aangeboden waarvoor hij via twee tijdelijke arbeidsovereenkomsten bij een uitzendbureau in dienst is getreden.

Criteria

Het Hof oordeelt dat bij de uitleg van artikel 7:668a lid 2 BW aansluiting moet worden gezocht bij de maatstaf die de Hoge Raad heeft ontwikkeld met het oog op de beantwoording van de vraag of een proeftijdbeding rechtsgeldig is in geval van rechtsopvolging aan de zijde van de werkgever. Dit betekent dat aan de eis dat de nieuwe werkgever redelijkerwijs geacht moet worden ten aanzien van de verrichte arbeid de opvolger van de vorige werknemer te zijn, in de regel voldaan is indien: 

  1. enerzijds de nieuwe overeenkomst wezenlijk dezelfde vaardigheden en verantwoordelijkheden eist als de vorige overeenkomst en 
  2. anderzijds tussen de nieuwe werkgever en de vorige werkgever zodanige banden bestaan dat het door de laatste op grond van zijn ervaringen met de werknemer verkregen inzicht in diens hoedanigheden en geschiktheid in redelijkheid ook moet worden toegerekend aan de nieuw werkgever (ECLI:NL:HR:BV9601 en BV9603).

Oordeel Hof

In deze zaak is vereiste b niet in geschil. Ten aanzien van vereiste a komt het Hof tot de conclusie dat hier niet aan is voldaan omdat in de eerste twee arbeidsovereenkomsten de werknemer nog vaardigheden diende aan te leren voordat hij de functie met bijbehorende verantwoordelijkheden zelf kon vervullen. Werknemer is hiervoor in zijn werk begeleid en heeft verschillende cursussen en trajecten gevolgd. Dat er sprake is geweest van een vloeiende overgang, waarin de werknemer de functie met name tegen het einde van de tweede arbeidsovereenkomst deels ook (onder begeleiding) heeft verricht, doet hier niet aan af. Dit is kenmerkend voor een werkervaringsplaats. Bovendien is werknemer bij de reguliere arbeidsovereenkomst een beduidend hoger salaris aangeboden.

Conclusie

In beginsel telt een werkervaringsplaats dus niet mee in de ketenregeling. Van belang is daarbij dat er tijdens de werkervaringsplaats nog vaardigheden en verantwoordelijkheden moeten worden opgedaan om uiteindelijk de betreffende functie te kunnen vervullen. Het is als werkgever daarom raadzaam om zowel in de arbeidsovereenkomst als op de werkvloer aandacht te besteden aan dit leerelement zodat het onderscheid met een reguliere arbeidsovereenkomst duidelijk naar voren komt.

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 22 juli 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:2237