Box 3 heffing toch mogelijk in strijd met Europese regelgeving
Op 16 februari 2016 is de conclusie van de Advocaat Generaal gepubliceerd in de procedure waarbij de vraag centraal staat of de vermogensrendementsheffing van Box 3, in die specifieke situatie, een schending is van het eigendomsrecht van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (artikel 1 EP EVRM).
De Advocaat Generaal is van mening dat als de heffing wordt gezien als een netto-vermogensbelasting, deze een confiscatoir karakter krijgt indien de effectieve belastingdruk ten aanzien van de werkelijke inkomsten uit het vermogen meer dan 100% bedraagt. Dan wordt een belastingplichtige immers gedwongen in te teren op diens vermogen. De Advocaat Generaal betoogt verder dat een directe ingreep van de rechter niet direct voor de hand ligt. Wel zou de Hoge Raad zijn inziens in deze zaak kunnen aankondigen in de toekomst in te zullen grijpen (prospective overruling).
De vermogensrendementsheffing (Box 3)
In Box 3 wordt een vermogensrendementsheffing geheven van effectief 1,2% over de netto vermogenswaarde op 1 januari van het desbetreffende jaar. De effectieve heffing van 1,2% wordt bereikt door een forfaitair rendement van 4% in aanmerking te nemen over de waarde van het netto vermogen op 1 januari welke is belast tegen een tarief van 30%.
Effectief degressief tarief
Indien het werkelijke rendement in Box 3 meer bedraagt dan 4% is het effectieve tarief lager dan 30%. Het omgekeerde is ook waar; bij een werkelijk rendement van lager dan 4% is het effectief tarief hoger dan 30%. Een voorbeeld om dit te verduidelijken:
Vermogen op 1 januari: EUR 100.000
Werkelijk rendement is 10% dus EUR 10.000
Vermogensrendementsheffing (1,2%) is gelijk aan EUR 1.200
Effectief tarief is dan 12% van het werkelijk rendement.
Bij een werkelijk rendement van 1%, dus EUR 1.000, en een gelijkblijvende vermogensrendementsheffing is het effectieve tarief 120% van het werkelijk rendement.
In strijd met draagkrachtbeginsel en/of gelijkheidsbeginsel
Bij een heffing naar het inkomen staat het draagkrachtbeginsel centraal (de sterkste schouders dragen de zwaarste lasten). Naar de mening van de Advocaat Generaal wordt dit beginsel door de systematiek van Box 3 onrecht aangedaan indien geen rekening wordt gehouden met de werkelijke rendementen van de belastingplichtigen. Daarnaast heeft de heffing op basis van een fictief inkomen tot gevolg dat mensen met zeer verschillende inkomens voor hetzelfde bedrag worden belast. Dit laatste kan in strijd komen met het gelijkheidsbeginsel.
Een disproportionele inbreuk op het eigendomsrecht
De Advocaat Generaal is van mening dat de vermogensrendementsheffing van Box 3 een disproportionele inbreuk op het eigendomsrecht van belastingplichtigen kan vormen. Het advies aan de Hoge Raad is dan ook om te laten onderzoeken of in individuele gevallen de vermogensrendementsheffing buitensporig is, bijvoorbeeld als de werkelijke rendementen lager zijn dan de vermogensrendementsheffing. Een hof kan dan toetsen welke verhouding tussen het werkelijke en het forfaitaire rendement nog acceptabel is en welke niet. Het is dan ook zeker denkbaar dat de Hoge Raad in het voetspoor van deze conclusie zal beslissen dat in een individueel geval sprake kan zijn van een ‘excessive burden’. Bewijslast daarvoor rust op belastingplichtigen.