Werknemers met een flexibele arbeidsrelatie die zich op het werk ontwikkelen, hetzij door het volgen van cursussen, hetzij door het verrichten van leerrijk werk, houden vaker hun baan en komen minder vaak zonder werk te zitten. Dat geldt voor alle soorten flexwerk. Dat blijkt uit een analyse van de loopbanen van flexibele werknemers, die het CBS heeft uitgevoerd in samenwerking met Maastricht University.

Onder baanzekerheid wordt hier verstaan de mate waarin flexwerkers gedurende een langere periode voor dezelfde werkgever werkzaam zijn. Onder werkzekerheid wordt verstaan de mate waarin flexwerkers erin slagen, na eventueel baanverlies, snel ander werk te vinden.

Minste baanzekerheid voor uitzendkrachten

Het onderzoek heeft betrekking op werknemers van 25 tot 60 jaar die in de periode 2011–2014 een flexibele arbeidsrelatie hadden. Van deze werknemers is de loopbaan over een periode van 39 maanden geanalyseerd. De gegevens komen uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (CBS en TNO) en het Stelsel van Sociaal-statistische Bestanden (CBS).
Tijdelijke werknemers met uitzicht op een vast dienstverband zijn het meest baanvast. Bijna de helft van deze groep flexibele werknemers blijft de gehele periode werkzaam bij dezelfde werkgever. Van de werknemers met een tijdelijk contract zonder uitzicht op een vast dienstverband blijft 30 procent werkzaam bij dezelfde werkgever, en van de oproepkrachten 25 procent. Uitzendkrachten hebben de minste baanzekerheid: slechts 8 procent van deze flexwerkers blijft 39 maanden onafgebroken werkzaam voor dezelfde werkgever.

Kwart flexwerkers wisselt één keer van werkgever

Van alle flexibele werknemers blijft een derde gedurende de gehele periode bij dezelfde werkgever werkzaam. Ongeveer een kwart heeft in de gemeten periode een arbeidsgeschiedenis die wordt getypeerd door één wisseling van werkgever en weinig of geen periodes zonder werk. Zij hebben dus relatief veel werkzekerheid. 15 procent wisselt meerdere malen van werkgever en maakte af en toe een periode mee zonder werk.

Uitzendkrachten en oproepkrachten stromen vaker uit naar geen werk

Bij uitzendkrachten komt één baanwissel met weinig periodes zonder werk vaker voor dan bij de andere flexwerkers, namelijk bij een derde van deze groep. Zij hebben ook vaker te maken (ongeveer een kwart) met meerdere baanwisselingen en af en toe een periode zonder werk, tegenover 8 procent van de werknemers die uitzicht hadden op een vast dienstverband. Zowel uitzendkrachten als oproepkrachten stromen relatief vaak uit naar een situatie zonder werk.

Leren op het werk onderzocht

Leermogelijkheden op het werk zijn van belang voor de baan- en werkzekerheid. Het gaat daarbij niet alleen om het volgen van cursussen of bedrijfstrainingen, maar ook om de ervaring die werknemers opdoen door het uitvoeren van nieuwe, uitdagende taken. Voor dit onderzoek is niet alleen gekeken naar het volgen van cursussen, maar ook naar de mate van autonomie en variatie in het werk.

Leermogelijkheden gaan samen met een grotere kans om in dezelfde baan te blijven

Zoals hierboven is gemeld, was de kans dat flexwerkers in de onderzochte periode dezelfde baan hielden ruim 30 procent. Voor flexwerkers met veel leermogelijkheden was die kans 12 procentpunt groter dan voor flexwerkers met geringe leermogelijkheden. Daarbij maakt het niet uit om welk soort flexwerk het gaat. Overigens speelt hier mee dat werkgevers waarschijnlijk sneller geneigd zullen zijn om flexwerkers die ze langer in dienst willen houden leermogelijkheden aan te bieden dan flexwerkers die ze niet willen houden.

Ook blijken flexibele werknemers met veel leermogelijkheden meer werkzekerheid te hebben. De kans dat ze uitstromen naar een situatie zonder werk was 6 procentpunt kleiner dan voor flexwerkers met weinig leermogelijkheden en de kans op een loopbaan die wordt getypeerd door veel baanwisselingen, afgewisseld met periodes zonder werk, was ruim 7 procentpunt kleiner.