Circa 600 werknemers van het agentschap wisselden na een aanbestedingstraject van payrollonderneming. De oude payrollonderneming eiste van het agentschap betaling van facturen voor de payrolldiensten van ruim € 700.000. De nieuwe payrollonderneming die de arbeidscontracten had overgenomen vond dat zij geld kreeg van de oude payrollonderneming voor opgebouwde verlofrechten van die werknemers. De nieuwe payrollonderneming kreeg daarvoor geen geld van het agentschap (alleen voor gewerkte uren). Het agentschap heeft de claim van de nieuwe payrollonderneming overgenomen en wilde die verrekenen met de facturen. De rechtbank beslist dat er niets te verrekenen valt en veroordeelt het Ministerie van Economische Zaken tot het betalen van een bedrag van ruim €700.000.
Bescherming rechten
De rechtbank oordeelt dat het sluiten van een arbeidscontract met de payrollonderneming niet doorslaggevend is voor de vraag of er een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. De rechtbank is van mening dat voor de bescherming van de rechten van werknemers door de arbeidsrechtelijke constructie heengekeken dient te worden, in lijn met rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. In dit geval waren de werknemers feitelijk werkzaam bij het agentschap, die instructies gaf aan de werknemers en de vakantiedagen bijhield. De werknemers werden door het agentschap beoordeeld op hun functioneren. Weliswaar werd het salaris betaald door de payrollonderneming, maar was het afkomstig van het agentschap.
Verzilveren vakantierechten
De rechtbank komt tot de conclusie dat het agentschap de werkgever was, is en blijft. De werknemers hebben zich voor wat betreft het verzilveren van hun vakantierechten steeds kunnen wenden tot het agentschap en kunnen dat nog steeds. Er is ook bij wisseling van payrollbedrijf dus geen sprake van opvolgend werkgeverschap.
Rechtbank Den Haag, 26 juni 2013, C/09/433443 / HA ZA / 12-1463