Een mediaproductiebedrijf heeft de samenwerking met een werknemer die was ingehuurd via een payroll-bedrijf wegens bedrijfseconomische redenen beëindigd. De werknemer is het hier niet mee eens en stapt naar de rechter.

Hij stelt dat hij niet een arbeidsovereenkomst met het payroll-bedrijf, maar met de inlener had. Deze arbeidsovereenkomst is volgens hem niet rechtsgeldig geëindigd, want is zonder vereiste ontslagvergunning opgezegd.

 

De rechter in Groningen stelde de werknemer in het gelijk. Daarvoor achtte hij van belang dat er sprake was van een gezagsverhouding tussen de werkgever en de werknemer, want de werkgever had jaarlijks beoordelingsgesprekken gevoerd en aan de hand daarvan telkens de hoogte van het salaris van werknemer aangepast. Verder kreeg de werknemer salaris doorbetaald tijdens ziekte en verlof.

 

Beoordelingsgesprekken

De inlener ging met succes in hoger beroep. Het Hof Leeuwarden oordeelde dat geen arbeidsovereenkomst tot stand was gekomen tussen de inlener en de werknemer. De werknemer had een schriftelijk contract met het payroll-bedrijf, waarin expliciet was opgenomen dat de verhouding tussen de werknemer en het payroll-bedrijf werd beschouwd als een opdrachtovereenkomst (en dus geen arbeidsovereenkomst). De werknemer wist dus hoe de verhoudingen lagen en hoe aan de samenwerking uitvoering zou worden gegeven. In het kader van opdrachtverlening zijn beoordelingsgesprekken niet ongebruikelijk. Verder is niet gebleken dat de oorspronkelijke constructie via het payroll-bedrijf op enig moment is geëindigd.

 

Rechtbank Groningen, 15 december 2009, LJN: BL3954

en Hof Leeuwarden, 23 maart 2010, LJN: BL9881

 

Tip: Na de uitspraak van de kantonrechter Groningen bestond de vrees dat de payroll-constructie voor de inlener meer risico’s met zich meebrengt dan aanvankelijk werd gedacht. Op basis van de uitspraak van het Hof lijken deze risico’s mee te vallen. Het is afwachten of cassatie wordt ingesteld.