De medewerker in deze zaak was in dienst van payrollonderneming Stichting Dienstverlening Welzijn Enschede (‘SDWE’), maar was feitelijk werkzaam voor de gemeente Enschede. Door bezuinigingen bij de gemeente had payrollbedrijf SDWE geen werk meer voor de medewerker, zodat SDWE ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht.
De kantonrechter overwoog dat de vraag of een overeenkomst als arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt niet ter vrije bepaling aan partijen staat, maar afhangt van de feitelijke uitvoering van de overeenkomst. Nu SDWE niets anders heeft gedaan dan het plaatsen van de werknemer op haar loonlijst, terwijl de verdere uitvoering van de arbeidsrelatie volledig bij de gemeente Enschede lag, is niet voldaan aan de kenmerken van een arbeidsovereenkomst (zoals bedoeld in artikel 7:610 BW). Volgens de kantonrechter moet niet het payrollbedrijf, maar de gemeente Enschede als werkgever worden aangemerkt. SDWE wordt dan ook niet ontvankelijk verklaard.
Bedrijven en overheden schakelen payrollbedrijven onder meer in met de bedoeling dat niet zijzelf maar payrollbedrijven de risico’s dragen die voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst (denk bijvoorbeeld aan loondoorbetaling, ziekte, etc). Als de uitspraak van de kantonrechter Almelo de vaste lijn in de rechtspraak zou worden, dan heeft dit mogelijk grote gevolgen voor de toekomst van payrolling, in ieder geval waar het gaat om payrollbedrijven die geen enkele inhoudelijke bemoeienis hebben met de door haar ingezette medewerkers. Het voordeel van de inlenende onderneming lijkt dan immers te verdwijnen. De gemeente Enschede dacht door de payrollconstructie het formele werkgeversgezag uit te besteden en daarmee de werkgeversrisico’s te ontlopen, maar komt als gevolg van de beslissing van de kantonrechter Almelo bedrogen uit.