Nog eens 18 procent heeft bij de eigen werkgever een andere functie aanvaard. Deze ‘trek in de schoorsteen’ biedt vervolgens nieuwkomers een kans: maar liefst 19 procent van de niet-werkenden maakte tussen 2004 en 2006 de overstap naar betaald werk. Dit zijn de belangrijkste conclusies van het Trendrapport Aanbod van arbeid 2007, opgesteld door de Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek.
Aanbiedersmarkt
Het trendtrapport laat over een breed front zien dat de door economen voorspelde omslag van een vragersmarkt waar werkgevers het voor het zeggen hebben naar een aanbiedersmarkt waar werknemers meer en meer de dienst uitmaken op de arbeidsmarkt werkelijkheid is geworden. Dat zien we op het punt van de mobiliteit (meer werknemers zoeken en vinden een ‘betere’ baan). We zien het op het punt van de instroom van nieuwkomers; ook zij zien in toenemende mate kansen hun talent en menselijk kapitaal te gelde te maken.
Ook zien we, na een lichte daling in de voorafgaande periode, weer een stijging van de (reële) uurlonen. Daarbij valt op dat de lonen van mannen sneller groeien dan die van vrouwen, waardoor de loonkloof weer groeit.
Terwijl het opleidingsniveau van de beroepsbevolking blijft stijgen, heeft iedereen het vanwege de groeiende schaarste aan personeel zo druk dat het volgen van een opleiding of training nog slechts voor minder dan 30 procent van de werknemers is weggelegd. Vier jaar eerder was dat nog bijna 45 procent. Toch heeft nog steeds 42 procent van de werknemers behoefte aan scholing en cursussen om goed te kunnen functioneren.
Ongewenste vormen van flexibiliteit
De sterke positie van werknemers heeft ook een rem gezet op ongewenste vormen van flexibiliteit. Ondanks allerlei verhalen over de dreiging van een 24-uurseconomie wordt er niet vaker op zondag gewerkt dan tien jaar geleden. Door de werkgever bepaalde onregelmatige werktijden komen zelfs minder vaak voor dan tien jaar geleden. Wel zijn steeds meer werknemers tegenwoordig zelf in de gelegenheid hun begin- en eindtijden te bepalen (39 procent in 2006 tegenover 27 procent in 1996). Van de toegenomen flexibele inzetbaarheid van werknemers wordt weinig (en steeds minder) gebruik gemaakt. Verder lijkt telewerk in opmars: een op de vijf à zes werknemers werkt inmiddels gedurende een dag per week thuis.
Ontplooien
De implicatie van deze ontwikkelingen is dat werkgevers de komende jaren flink hun best zullen moeten doen om werknemers ‘te boeien en te binden’ en dan bij voorkeur zonder dat daarbij de arbeidskosten uit de hand lopen. Scholing en onderhoud van competenties kunnen daarbij een belangrijke rol spelen; werknemers hebben er behoefte aan en werkgevers (en daarmee de Nederlandse economie als geheel) plukken de vruchten van investeringen op dit terrein in de vorm van een hogere productiviteit. Daarnaast blijken werknemers in toenemende mate te hechten aan interessant werk waarin zij zich kunnen ontplooien. Het bieden van werk dat aan die criteria voldoet, lijkt ook een randvoorwaarde om mensen meer en meer mensen langer te laten werken.