Minister Henk Kamp van Sociale Zaken wil een brede discussie over flexibele arbeid. De minister is bezig met een voorstel waarmee de mogelijkheden voor werknemers verruimd worden om onder een tijdelijk contract te werken. Daarnaast wil hij ook kijken naar alternatieve manieren om de arbeidsmarkt beter te laten werken.
In het geval een arbeidsovereenkomst met een beroep op de proeftijd wordt opgezegd nog voordat de werkzaamheden feitelijk zijn aangevangen, dan betreft dat een rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst op. Dit kan anders zijn als de werkgever misbruik van bevoegdheid heeft gemaakt of als het proeftijdontslag in strijd is met de beginselen van goed werkgeverschap.
Een werknemer treedt in dienst als Sociaal Pedagogisch medewerker B. Voor deze functie is volgens de vacature en de CAO Jeugdzorg een mbo-diploma vereist. Als ongeveer 3,5 jaar later blijkt dat de werknemer niet het juiste diploma heeft, stelt de werkgever hem op non-actief en start een ontbindingsprocedure.
Het Ministerie van Financiën heeft met ingang van dit jaar bepaald dat een ontslagregeling met het karakter van een vervroegde uittreding belast wordt tegen een tarief van 52 procent. Het gaat hier om een Regeling voor Vervroegde Uittreding (RVU).
Een werkgever die wil reorganiseren, moet zich aan de criteria in het Ontslagbesluit houden. In overeenstemming met de ondernemingsraad gemaakte criteria die afwijken van het Ontslagbesluit zijn in principe niet toegestaan. Bij een reorganisatie moet in beginsel aanknoping worden gezocht bij de geldende beginselen, te weten het Ontslagbesluit.
Het standpunt van de ondernemer dat de ondernemingsraad geen adviesrecht toekomt omdat slechts sprake is van een voorlopig besluit (intentie) gaat niet altijd op. In een zaak die bij de Ondernemingskamer is behandeld (20 januari 2011, LJN: BP3004), blijkt het voorlopige besluit minder vrijblijvend dan de ondernemer doet voorkomen.
Een werknemer van 57 jaar oud is sinds 1998 als medewerker buitendienst in dienst van een technische groothandel. Hij heeft recht op een bedrijfsauto die hij ook privé mag gebruiken. Door de slechte economische omstandigheden biedt de werkgever de werknemer een baan in de binnendienst aan, met behoud van salaris maar zonder bedrijfsauto.
In hoger beroep heeft het Hof Arnhem beslist in een zaak waarbij een werknemer wegens bedrijfseconomische omstandigheden is ontslagen. Hij kreeg geen beëindigingsvergoeding bij het ontslag. In de lijn van een uitspraak van de Hoge Raad is het hof van oordeel dat het enkele feit dat geen vergoeding wordt toegekend, dit het ontslag nog niet kennelijk onredelijk maakt.
Bij de beëindiging van een dienstverband moet de duur van het dienstverband worden vastgesteld, onder meer voor de berekening van de kantonrechtersformule. Onlangs is hier een aantal uitspraken over geweest van verschillende kantonrechters. Valt hier een lijn in te ontdekken?
Een werknemer heeft recht op een minimum aantal vakantiedagen en die aanspraak kan niet worden vervangen door een financiële vergoeding. Wat is nu het gevolg als de werkgever toch een financiële vergoeding toekent in plaats van het wettelijk voorgeschreven minimum aantal vakantiedagen?