Een werkgever schort zijn loonbetalingsverplichting op omdat hij van mening is dat een werkneemster haar re-integratieverplichtingen niet nakomt. Zij weigert namelijk behandeling (fysieke activerende begeleiding) omdat deze wordt verzorgd door een therapeut die in dienst zou zijn bij dezelfde werkgever.

De werkneemster vordert in kort geding doorbetaling van haar loon en gaat in hoger beroep nadat de kantonrechter ten faveure van de werkgever heeft geoordeeld.

Het Hof stelt dat een vordering tot doorbetaling van loon alleen kan worden toegewezen, indien de werkneemster – al is het maar summierlijk – aantoont dat zij ziek is en daardoor de bedongen arbeid niet kan verrichten en/of dat zij vanwege medische redenen niet in staat is om de voorgestelde maatregelen in het kader van haar re-integratie te volgen.

 

Vordering afgewezen

Naar de mening van het Hof heeft werkneemster dit onvoldoende gesteld en ook niet aannemelijk gemaakt. In tegendeel: de werkneemster heeft zelf verklaard “wel bereid te zijn om aan haar fysieke conditie te gaan werken, maar dan met een behandelaar die ze zelf verkiest.” Omdat de werkneemster ook geen feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan aannemelijk is dat tegen de inschakeling van de door de werkgever gekozen therapeut – die overigens niet in dienst blijkt te zijn van de werkgever – zwaarwegende bezwaren bestaan, is het Hof van mening dat de loonvordering van werkneemster niet kan worden toegewezen. De door de werkgever getroffen maatregel om de salarisbetaling aan werkneemster stop te zetten is aldus in overeenstemming met de wet.

 

Gerechtshof Arnhem, 9 juni 2009, LJN: BJ4324