Een werkgever is verplicht om een forse inspanning te doen om een werknemer die arbeidsongeschikt is geworden voor zijn eigen werk in staat te stellen passende arbeid te verrichten. Het Hof in Den Haag deed uitspraak hoe ver die inspanningsverplichting gaat.

Het begrip ‘passende arbeid’ is ruim en in elke situatie anders. Gelet wordt onder meer op arbeidsverleden, opleiding, gezondheidstoestand, loon, afstand tot het werk en de taken waartoe de werknemer nog in staat is. Bij twijfel over de aanwezigheid van een passende functie, kan de werkgever de Arbodienst of het UWV inschakelen om beschikbare functies te onderzoeken op passendheid (artikel 7:658b BW, second opinion).

 

In deze zaak is een vrouwelijke distributiemedewerkster door een bedrijfsongeval arbeidsongeschikt geraakt. Toen ze een jaar later was hersteld, achtte de Arbodienst een administratieve functie bij het Bedrijfsbureau passend. Daarvoor was het echter wel noodzakelijk dat de werkneemster twee tot drie jaar scholing zou volgen, een periode waarin de werkneemster de taken niet geheel zelfstandig zou kunnen uitvoeren. De werkgever is niet bereid tot deze investering. Werkneemster stapt naar de rechter en eist tewerkstelling in de functie en loondoorbetaling.

 

Duur scholing

De kantonrechter oordeelt dat de werkgever alle mogelijke moeite moet doen om werkneemster te helpen zich voor de functie te kwalificeren. Het Hof in Den Haag is het daar niet mee eens en oordeelt dat de voorgestelde Mbo-functie niet passend is voor de Lbo-geschoolde medewerkster. Hij wijst daarbij op artikel 5:2 van het Ontslagbesluit, dat bepaalt dat het CWI het dienstverband van een langdurig arbeidsongeschikte werknemer kan beëindigen als het niet redelijkerwijs mogelijk is om hem of haar binnen 26 weken door scholing te herplaatsen in een aangepaste functie. Het CWI kijkt daarnaast nog naar zaken als de kosten van de opleiding, de omvang en financiële positie van het bedrijf, de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid, de duur van het dienstverband, de leeftijd van betrokkene, of het een eerste of vervolgplaatsing betreft en andere relevante omstandigheden. (Hof ’s-Gravenhage, 16 november 2007, LJN BC1192)

 

Investeren in een arbeidsongeschikte medewerker kent zijn grenzen. Ieder geval zal daarbij individueel moeten worden beoordeeld.