Stel dat een werknemer arbeidsongeschikt is, (slechts) aanspraak heeft op de wettelijke 70% loon tijdens ziekte en tijdens de periode van arbeidsongeschiktheid vakantiedagen opneemt. Heeft de werknemer dan over die opgenomen vakantiedagen recht op 70% of op 100% loon? Tot recente datum was dit onderwerp van debat. Zo ook in een geschil tussen de Belastingdienst (‘werkgever’) en een van haar ambtenaren (‘werknemer’).
Werkgever betaalde werknemer tijdens vakantieverlof, op grond van artikel 37 Algemeen Rijksambtenarenreglement, 70% voor de uren waarvoor hij arbeidsongeschikt was verklaard, en 100% voor de uren waarvoor hij arbeidsgeschikt werd geacht. Werknemer was het hier niet mee eens.
Hij was van mening dat hij tijdens genoten vakantie recht heeft op zijn volledige bezoldiging, dat wil zeggen ook over uren waarvoor hij langdurig arbeidsongeschikt is. Werknemer startte een procedure bij de rechtbank Overijssel die vervolgens over dit onderwerp vorig jaar mei zogenaamde prejudiciële vragen stelde aan het Europees Hof: ECLI:NL:RBOVE:2020:1805
Het Europees Hof oordeelde vorige week als volgt:
“Artikel 7, lid 1, van richtlijn 2033/88/EG (…), moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan nationale bepalingen en gebruiken volgens welke bij de vaststelling van het loon dat een wegens ziekte arbeidsongeschikte werknemer tijdens zijn jaarlijkse vakantie met behoud van loon ontvangt, rekening wordt gehouden met de korting die als gevolg van zijn arbeidsongeschiktheid werd toegepast op het loon dat hij ontving in het arbeidstijdvak dat voorafging aan de aangevraagde vakantie”.
Eenvoudig gezegd komt het antwoord van het Europees Hof hier op neer dat een arbeidsongeschikte werknemer tijdens vakantie recht heeft op zijn volledige (100%) loon, ook al is de hoogte van het loon tijdens ziekte op dat moment 70% (of een ander percentage tussen 70 en 100%). Korten tijdens vakantie mag dus niet, aldus het Hof.
De lezenswaardige beslissing van het Hof, met verwijzing naar diverse eerdere uitspraken over loon tijdens ziekte: ECLI:EU:C:2021:987