Een werknemer wordt ruim drie maanden na indiensttreding op staande voet ontslagen omdat hij zowel van zijn werkgever als van klanten goederen heeft gestolen. De werknemer is door de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Maastricht veroordeeld tot negen maanden hechtenis. Ook is hem een schademaatregel van € 980,94 en een civiele vordering van € 984.94 opgelegd ten gunste van werkgever.
Verrekening loonafspraak
Ten tijde van het ontslag op staande voet is de werkgever nog een loonbedrag van € 954,14 verschuldigd. De werkgever weigert dit uit te betalen. De werknemer stapt naar de rechter. Die oordeelt dat de civiele vordering van werkgever onherroepelijk is. Het beroep van de werkgever op verrekening voldoet aan de vereisten van artikel 6:136 BW; de gegrondheid van het verweer is op een eenvoudige wijze vast te stellen.
Bovendien hoeft slechts de loonaanspraak van € 954,14 verrekend te worden en niet de door de werknemer gevorderde wettelijke rente en boeterente. Op het moment dat de loonvordering van de werknemer opeisbaar werd (de datum van ontslag op staande voet) bestond immers al de schade die ten grondslag ligt aan de tegenvordering. Er is dus geen sprake geweest van te late loonbetaling.
Tip
Controleer bij het einde van een arbeidsovereenkomst altijd of u nog een vordering hebt op de werknemer die voor verrekening met de laatste loonbetaling in aanmerking komt.
Kantonrechter Maastricht, 23 september 2009, LJN: BJ9118