Een watersportmonteur wordt op staande voet ontslagen wegens frauduleus handelen. In de ontslagbrief voert de werkgever twee feiten aan: de inkoop en vervolgens verkoop van een tweedehands scheepsmotor, zonder berekening van BTW, zonder bon en met behoud van de winst door de werknemer.
En de inkoop en verkoop van een oude scheepsmotor, waarvan werknemer ook de winst in eigen zak zou hebben gestoken. In hoger beroep komt vast te staan dat het tweede feit door werkgever niet bewezen is. De werknemer meent dat het ontslag op staande voet daarom geen stand kan houden.
Vaststelling verwijten
Het hof stelt dat als een gedeelte van het aan het ontslag ten grondslag gelegde feitencomplex niet is komen vast te staan, het ontslag op staande voet toch stand kan houden als (a) het resterende, wel bewezen deel van het feitencomplex voldoende is om zelfstandig als dringende reden te gelden, (b) de werkgever stelt en bewijst dat hij ook ontslag zou hebben gegeven alleen op grond van deze wél bewezen feiten en (c) dit laatste voor de werknemer ook duidelijk moet zijn geweest. Het hof concludeert dat de werkgever dit onvoldoende heeft gesteld en stelt de werknemer in het gelijk.
Gerechtshof Arnhem 22 december 2009, LJN: BK7463
Tip: Een werkgever die twee redenen noemt voor een ontslag op staande voet, verzwaart zijn bewijslast. Als hij daarvoor kiest, is het op z’n minst verstandig om in de ontslagbrief te vermelden dat deze beide redenen ieder voor zich ook voldoende zijn om als dringende reden te gelden.