De kantonrechter verwerpt het standpunt van Veolia dat instemming van de OR behoort te volgen als aan geldende regelgeving (cao, roosterrichtlijnen en arbeidstijdenwetgeving) is voldaan. Veolia miskent dat tegen een werktijdenregeling ook inhoudelijk bezwaren kunnen bestaan. Aan de andere kant betekent een (geringe) schending van de regelgeving niet per definitie een gerechtvaardigde onthouding van instemming door de OR.
Bezwaar Ondernemingsraad ongegrond
De door de OR aangevoerde bezwaren (vele onvolkomenheden en ondefinieerbare diensten en benodigde ontheffing) zijn te kwalificeren als bezwaren tegen de inhoud van de regeling. Het eerste bezwaar is onvoldoende onderbouwd en het tweede bezwaar is door Veolia gemotiveerd betwist. Op grond van inhoudelijke bezwaren had de OR in redelijkheid haar instemming niet mogen onthouden.
De overige drie bezwaren van de OR raken niet de regeling zelf, maar de uitvoering daarvan. De beslissing van Veolia om tot uitvoering van de regeling te komen, valt niet onder het instemmingsrecht van art. 27 WOR. Hierin kan dan ook geen grond worden gevonden om geen instemming te verlenen aan de op zichzelf inhoudelijk correcte werktijdregeling. Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de beslissing van de OR om zijn instemming aan het voorgenomen besluit te onthouden onredelijk is.
Sector kanton Rechtbank Breda, 31 juli 2012, LJN: BX3582
Tip
Artikel 27 lid 4 WOR hanteert de maatstaf of de beslissing van de OR om geen instemming te geven onredelijk is, dan wel of het voorgenomen besluit van de ondernemer gevergd kan worden door zwaarwegende bedrijfsorganisatorische, bedrijfseconomische of bedrijfssociale redenen. Alleen in die gevallen kan de kantonrechter vervangende toestemming verlenen. Over en weer dienen de argumenten te worden gewogen (de redelijkheidstoets).