Met het oog op de beëindiging van het dienstverband van de werkneemster en haar collega’s heeft de werkgever met de OR, die positief heeft geadviseerd ten aanzien van de reorganisatie, een budget van € 2.500 (exclusief BTW) ten behoeve van scholing en/of outplacement beschikbaar gesteld. Het Sociaal Plan dat is overeengekomen met de OR (en dus niet met de vakorganisaties) geeft werknemers van 50 jaar en ouder bovendien recht op aanvulling van de WW-uitkering gedurende zes maanden en werknemers die jonger zijn dan 50 jaar recht op aanvulling van vier maanden. De werkneemster heeft geen gebruik gemaakt van het scholings- en/of outplacementbudget maar is een procedure gestart uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag.
Belang reorganisatie voldoende aangetoond
Ten opzichte van de kennelijke onredelijkheid van het ontslag oordeelt de kantonrechter dat het belang van de werkgever om over te gaan tot een reorganisatie en dus tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst voldoende is aangetoond. De kantonrechter is echter ook van mening dat voldoende aannemelijk is dat de kansen op de arbeidsmarkt voor de werkneemster ongunstig zijn, gezien haar leeftijd en betrekkelijk lage opleiding. Nu het Sociaal Plan slechts in beperkte mate rekening houdt met de leeftijd van de werkneemster, en in het geheel geen rekening wordt gehouden met de duur van het dienstverband, leidt toepassing hiervan in het geval van de werkneemster tot een evident onredelijke uitkomst.
Onder voornoemde omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat het ontslag kennelijk onredelijk is en dat de werkgever niet als goed werkgever heeft gehandeld door voor de werkneemster dezelfde voorziening te treffen als voor de overige ontslagen werknemers. De kantonrechter heeft het Sociaal Plan dan ook terzijde gesteld om zelf een billijke vergoeding vast te stellen.
Rechtbank Rotterdam, sector kanton, 14 december 2012, LJN: BY6325
Tip
De uitkomst van deze procedure is overeenkomstig aanbeveling 3.7 van de Kring van Kantonrechters. Hieruit blijkt dat kantonrechters zich in beginsel uitsluitend gebonden voelen aan een Sociaal Plan als dit schriftelijk is overeengekomen met de vakorganisaties die zijn toegelaten tot de cao-onderhandelingen in de sector of op andere wijze voldoende representatief zijn. Aangezien de OR ‘slechts’ heeft te gelden als overlegorgaan dat werknemers niet kan binden, verdient het dus de voorkeur afspraken te maken met de representatieve bonden over een Sociaal Plan. Overigens is ook dan niet uitgesloten dat een kantonrechter alsnog afwijkt van het Sociaal Plan vanwege een evident onredelijke uitkomst, maar de kans daarop is in ieder geval veel kleiner dan wanneer over het Sociaal Plan uitsluitend overleg is geweest met de OR.