Een werkneemster is vanaf 1 oktober 1979 in dienst bij de werkgever. Per 1 maart 2011 heeft de werkgever de arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische redenen opgezegd. De werkneemster start een kennelijk onredelijk ontslag procedure, waarin zij stelt dat er geen sprake is van bedrijfseconomische redenen. Daarnaast stelt zij dat de gevolgen van de opzegging voor haar te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging (het zogenaamde gevolgencriterium).
Voorgewende reden voor ontslag
De kantonrechter oordeelt dat de opzegging heeft plaatsgevonden als gevolg van het vervallen van de arbeidsplaatsen en het afspiegelingsbeginsel niet van toepassing is, omdat de hele afdeling verdwijnt. De werkgever heeft aangetoond dat het niet mogelijk is om werkneemster te herplaatsen. Van een voorgewende reden is dus geen sprake.
Het gevolgencriterium
Het beroep van werkneemster op haar slechte arbeidsmarktpositie, wordt door de kantonrechter niet gehonoreerd, omdat de werkneemster niet heeft aangetoond dat zij heeft getracht om ander werk te vinden. Bovendien heeft de werkneemster een aanbod van de werkgever voor outplacement afgewezen. Van de werkneemster had verwacht mogen worden dat zij actief zou zoeken naar een nieuwe baan en positief op het aanbod voor outplacement zou hebben gereageerd of met een alternatief voorstel voor outplacement zou zijn gekomen.
Kantonrechter Harderwijk, 22 juni 2011, JAR 2011/197
Tip
Bij ontslag wegens bedrijfseconomische redenen kan het verstandig zijn voor de werkgever om de werknemer een outplacementtraject aan te bieden, eventueel zelfs nadat de ontslagvergunning is verleend. Hierdoor neemt de kans toe dat het ontslag niet als kennelijk onredelijk wordt aangemerkt.