Werknemer is in dienst bij een bedrijf waarvan de directeur de zwager van werknemer is. Eind september heeft de bestuurder van werkgever o.a. meegedeeld dat vanwege de coronacrisis het dragen van een mondkapje verplicht wordt, bij binnenkomst, in de gangen en de trappen. Ook is meegedeeld dat op alle vestigingen mondkapjes beschikbaar zijn. Op 3 december verschijnt werknemer op het werk. Ze draagt geen mondkapje.

De directeur spreekt haar hier op aan. Ze zegt dat ze vanwege gezondheidsredenen geen mondkapje kan dragen, waarop de directeur vraagt om dan een medische verklaring aan de huisarts te vragen.

Begin december heeft werknemer een ook voor derden zichtbaar bericht op Facebook geplaatst, waarin zij onder andere schrijft:

“Ik vergeet het nooit.. 04-12-2020 de dag dat ik GEDWONGEN werd mijn gezicht te bedekken, tegen mijn wil (&grondrecht!), door notabene een man.”

Op 9 december spreekt een collega werknemer aan op het niet dragen van een mondkapje.

Op 14 december meldt werknemer zich ziek. De bedrijfsarts adviseert om onder begeleiding van een derde met elkaar in gesprek te gaan. Een week later meldt werknemer zich hersteld. Sindsdien werkt ze thuis.

In een mail aan haar collega’s schrijft werknemer op 25 januari: “Ik ben vanuit huis gewoon aan het werk. Er is met mij niets aan de hand, ik ben ook niet ziek. (…) De reden dat ik thuiswerk is omdat ik vanwege een medische reden geen mondkapje kan dragen. Helaas is dit verplicht gesteld door [werkgever].”

Tot juni wordt geprobeerd het geschil op te lossen dmv mediation. Dat mislukt. Werkgever verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De rechter wijst dit toe en overweegt o.a. het volgende:

“[Werkgever] heeft de bevoegdheid om redelijke voorschriften te geven over het verrichten van de arbeid en ter bevordering van de goede orde in de onderneming. [Werknemer] is verplicht zich daaraan te houden. Dat volgt uit de wet (artikel 7:660 BW). [Werkgever] mocht daarom de verplichting opleggen aan haar personeel om in de vestigingen en op de werkplek een mondkapje te dragen, mede in navolging van landelijke richtlijnen.

Vast staat dat [werknemer] zich heeft verzet tegen de verplichting om een mondkapje te dragen en zich daartegen is blijven verzetten. Ook staat vast dat zij bij herhaling heeft geweigerd een mondkapje te dragen op de werkplek en dat daarover conflicten zijn ontstaan met de directeur en een collega. Daarbij hebben partijen elkaar over en weer verweten dat sprake is van aanvallend en beledigend gedrag, en van intimidatie en discriminatie. Alleen al gelet hierop kan de kantonrechter niet anders dan constateren dat de arbeidsverhouding duurzaam en onherstelbaar is verstoord.”

Het Facebookbericht en e-mails aan de bestuurder en collega’s bevestigen het ontbreken van noodzakelijk vertrouwen. Een medische verklaring dat werknemer geen mondkapje kan dragen ontbreekt.

ECLI:NL:RBNHO:2021:8121