In kort geding heeft de werknemer doorbetaling van salaris gevorderd van de opvolgend werkgever (degene die de exploitatie van de automatenhal per 1 mei 2011 heeft overgenomen). De rechter heeft in kort geding geoordeeld dat de werknemer aanspraak kan maken op uiteenlopende rechten uit de – nog niet beëindigde – arbeidsovereenkomst met de opvolgend werkgever (hierna: ‘werkgever’) nu de wil van de werknemer bij ondertekening van de vaststellingsovereenkomst niet gericht was op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst .
Bedrijfseconomische redenen
De werkgever verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst, kort gezegd wegens bedrijfseconomische redenen en het hebben van onvoldoende vertrouwen in de werknemer. De werknemer betwist de dringende redenen van de werkgever, maar vraagt wel zelf ontbinding van de arbeidsovereenkomst nu hij voortzetting van het dienstverband niet langer mogelijk acht. Gelet op het feit dat de beschuldigen aan zijn adres vals zijn en niet getuigen van goed werkgeverschap.
Voorwaardelijke ontbinding
De kantonrechter overweegt dat wordt uitgegaan van de veronderstelling dat de vaststellingsovereenkomst tussen de werknemer en zijn voormalig werkgeefster nietig is, waardoor de arbeidsovereenkomst voortduurde en de rechten en verplichtingen ingevolge artikel 7:663 BW op werkgever zijn overgegaan.
Vervolgens overweegt de kantonrechter dat de door werkgever aangevoerde gronden voor ontbinding onvoldoende (onderbouwd) zijn om een ontbinding te rechtvaardigen. Reden waarom de kantonrechter het ontbindingsverzoek van de werkgever afwijst.
Ontslagvergoeding
Naar het oordeel van de kantonrechter is er wel aanleiding om de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werknemer te ontbinden nu hij blijkbaar zo door de werkgever gewantrouwd wordt. Hierbij is volgens de kantonrechter ruimte voor toekenning van een vergoeding van € 55.000 bruto (C>1). Dit omdat het voor rekening en risico van een opvolgend werkgever komt als blijkt dat een voor een bedrijfsovername gesloten vaststellingsovereenkomst aantastbaar (of zelfs nietig) is. En in dit geval aan werkgever een verwijt kan worden gemaakt, nu hij zonder een behoorlijk onderzoek ernstige kritiek heeft geuit aan het adres van de werknemer. Aangezien de kantonrechter het aannemelijk acht dat de rechter in de bodemprocedure oordeelt dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is blijven bestaan, is er volgens de kantonrechter aanleiding om te bepalen dat de toe te kennen vergoeding direct invorderbaar is.
Sector kanton, Rechtbank Amsterdam, 17 januari 2012, LJN: BV1540
Tip
De werkgever die een voorstel doet tot beëindiging van een arbeidsovereenkomst, mag niet te snel aannemen dat de werknemer wel instemt met het einde van zijn arbeidsovereenkomst. Wil een beëindigingovereenkomst rechtsgeldig tot stand komen, dan moet er een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring van de werknemer zijn waaruit zijn instemming met het aanbod blijkt.