De werknemer is in dienst bij zijn werkgever op de afdeling logistiek. In 2003 informeerde de werkgever de werknemers per brief dat de activiteiten van de afdeling logistiek een paar dagen later zouden worden beëindigd. Een speciaal daarvoor opgerichte onderneming zal de logistieke diensten overnemen. Deze onderneming zal hierbij gebruikmaken van het personeel van een dochter van de werkgever. De werknemer tekent een brief waar in staat dat hij per 28 september 2003 in dienst treedt bij deze dochter. In januari 2006 wordt door het moederbedrijf aan de werknemer meegedeeld dat behalve de activiteiten ook de medewerkers van de afdeling logistiek over gaan naar de nieuw opgerichte logistieke onderneming.
Overgang
De Hoge Raad besliste over de vraag of de werknemer bij de dochtervennootschap in dienst is gekomen. De Hoge Raad vindt dat de feiten van dit geval geen overgang van onderneming in de zin van artikel 7:663 BW opleveren. De gang van zaken in onderlinge samenhang resulteert volgens de Hoge Raad wel in een overgang.
Voorlichting
De Hoge Raad vindt dat het hof ten onrechte de conclusie trok dat de werknemer op basis van artikel 7:663 BW in dienst trad bij de nieuw opgerichte logistieke dienstverlener. Het hof had dit niet mogen concluderen op basis van alleen het feit dat de werknemer akkoord ging met indiensttreding bij het dochterbedrijf. Uit het oogpunt van goed werkgeverschap had de werkgever de werknemers meer opening van zaken en vollediger voorlichting moeten geven over hun rechtspositie. Dit om te waarborgen dat de werknemers een beslissing om afstand te doen van de in artikel 7:663 BW geboden bescherming volledig geïnformeerd konden nemen.
Essentie
Een werkgever moet zijn medewerkers volledig en in alle openheid informeren over de keuzes die ze hebben in geval van overgang van onderneming.
Hoge Raad, 26 juni 2009, JAR 2009/183