Werknemer is sinds 1 februari 2016 in dienst als advocaat. Op 21 november 2022 wordt de advocaat ervan beschuldigd dat hij een collega op haar laatste dag meerdere malen drugs heeft aangeboden, haar geprobeerd heeft te zoenen en dat hij zelf drugs gebruikt. Tijdens een hoorgesprek ontkent de advocaat de aantijgingen, maar werkgever gaat hierin niet mee. Op 23 november 2022 wordt de advocaat op staande voet ontslagen.
Bewijsvoeringsplicht ligt bij werkgever
Bij de rechter stelt de advocaat dat het ontslag onterecht is omdat hij zonder enig onderzoek schuldig is bevonden en is ontslagen, zonder de kans te hebben gekregen op de aantijgingen te reageren. Ook ontkent de werknemer ooit drugs gebruikt te hebben op kantoor. De voorzieningsrechter oordeelt op 6 maart 2023 dat er gelet op de tegengestelde verklaringen van partijen nadere bewijsvoering noodzakelijk is en dat deze plicht op de werkgever rust. De werkgever verzamelt vervolgens meer bewijs. De kantonrechter oordeelt vervolgens dat werkgever geslaagd is in het aanleveren van bewijs en dat voldoende is komen vast te staan dat de advocaat drugs heeft aangeboden en zijn vrouwelijke collega heeft geprobeerd te zoenen.
Voldoende onderzocht
Hoewel niet kan worden vastgesteld of werknemer ook daadwerkelijk drugs heeft gebruikt op kantoor, geeft alleen het aanbieden van drugs en het proberen te zoenen van een collega een dringende reden voor ontslag op staande voet. Het argument dat er geen dringende reden zou zijn voor ontslag op staande voet, omdat werkgever te snel en zonder deugdelijk onderzoek zou zijn overgegaan tot het ontslag, wordt door de kantonrechter niet gevolgd. De advocaat is meerdere malen door werkgever in de gelegenheid gesteld om zijn kant van het verhaal te vertellen en werkgever heeft dit meegenomen in zijn besluit. Bovendien is niet gebleken dat de reden voor ontslag niet juist is of dat de werkgever de beschuldigingen onvoldoende heeft onderzocht. De rechter laat het ontslag op staande voet dan ook in stand.
Rechtbank Amsterdam 23 oktober 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:6477.
WENK: De werknemer in bovenstaande uitspraak probeert zich te beroepen op het feit dat het onderzoek van de werkgever niet zorgvuldig is uitgevoerd en daarmee het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig zou zijn. Hoewel de zorgvuldigheid van het onderzoek, vanuit de bescherming van de werknemer, één van de aspecten is die kan worden meegenomen in de beoordeling van het ontslag op staande voet, hoeft het niet noodzakelijkerwijs doorslaggevend te zijn. De beoordeling van de dringende reden voor ontslag op staande voet wordt getoetst aan alle omstandigheden van het geval. Wanneer de dringende reden vaststaat hoeft de werkgever niet noodzakelijk te wachten op de resultaten van nader onderzoek en zelfs het horen van de werknemer kan dan niet nodig te zijn.