Bijna iedere werknemer gaat er in 2018 in nettoloon iets op vooruit. Doordat zij in 2018 minder belasting betalen, ontvangen werknemers met een minimum (1.578 euro) of modaal (2.894 euro) salaris maandelijks netto 7 euro meer op hun bankrekening. Mensen die anderhalf keer modaal verdienen, zien vanaf januari bijna 8 euro meer onderaan de salarisstrook staan.

Onder meer door een verlaging van het toptarief stijgen de nettolonen bij hogere inkomens het meest. Bij medewerkers die twee keer modaal verdienen, stijgt het nettoloon met 16 euro per maand. In het algemene beeld zijn medewerkers die tussen de 1.000 en 1.500 euro bruto per maand verdienen de enigen die er in salaris op achteruit gaan. Dit zijn bijvoorbeeld parttimers.

Dit blijkt uit berekeningen die HR- en salarisdienstverlener ADP uitvoerde op basis van de belastingtarieven, pensioenpremies en andere premies en heffingen van 2018. ADP verzorgt maandelijks de salarisstrook van 1,4 miljoen Nederlandse werknemers.

De netto achteruitgang bij lagere inkomens komt omdat bij deze lonen de arbeidskorting niet volledig te gelde wordt gemaakt. Iemand met een bruto maandloon van 1.500 euro ontvangt volgens het algemene beeld per maand netto 4 euro minder. In de andere sectoren werkt dit effect langer door (tot 1.750 euro en hoger) vanwege de invloed van de (aftrekbare) pensioenpremie. Alle werknemers die tussen de 1.250 euro en 1.750 euro bruto per maand verdienen, moeten er daarom goed op letten dat ze na 2018 het verschil via hun aangifte inkomstenbelasting terugvragen bij de Belastingdienst.

            

Bovenstaande infographic en de interactieve rekentool zijn in hoge resolutie te downloaden door erop te klikken.

Verschuiving in belastingtarieven

“De belastingtarieven stijgen weliswaar in de tweede en derde schijf naar 40,85%, maar omdat de inkomensgrenzen voor deze tarieven hoger zijn geworden en de heffingskortingen iets hoger zijn, blijft voor de meeste werknemers uiteindelijk een kleine plus over,” zegt Dik van Leeuwerden, bij ADP verantwoordelijk voor alle kennis over wet- en regelgeving. “Grotere verschuivingen vinden plaats in 2019, zoals de wijziging van vier naar twee belastingschijven en een verdere aanpassing van de heffingskortingen.”

Voor het eerst sinds jaren daalt het toptarief; van 52% naar 51,95%. Dit tarief gaat pas in bij een bruto jaarinkomen van 68.508 euro. In 2017 lag de grens voor het toptarief op een bruto jaarinkomen van 67.073 euro. Vooral de hogere lonen profiteren hiervan. Dit verklaart dat de grootste netto loonstijging in de maandlonen van 5.750 euro en hoger zit. De stijging loopt door tot bijna 18 euro netto per maand bij drie keer modaal.

Overheid: minder rooskleurig dan in andere sectoren

Hoewel ambtenaren er netto op vooruitgaan, is dit minder dan in andere sectoren. Belangrijkste oorzaak hiervan is dat zij in 2018 meer pensioenpremie betalen. Een ambtenaar met een modaal salaris betaalt 11 euro minder aan belasting, maar aan pensioenpremie is hij 6 euro meer kwijt. Per saldo is dat een vooruitgang van 5 euro netto, terwijl dit bij het algemene beeld een vooruitgang van ruim 7 euro netto bedraagt.

Twee keer modaal gaat er in deze branche zelfs 1 euro op achteruit, doordat deze werknemer 17 euro minder aan belasting, maar 18 euro meer aan pensioenpremie betaalt. De ‘algemene werknemer’ die twee keer modaal verdient, gaat er netto 16 euro op vooruit.

Bouw: Tijdspaarfonds van invloed op effecten lagere inkomens

Werknemers in de sector bouw gaan er ook op vooruit. Een bouwvakker met een modaal salaris ontvangt 8 euro meer per vier weken. In deze sector hebben de lagere inkomens minder last van het effect dat de arbeidskorting niet volledig te gelde gemaakt kan worden. Dit komt omdat het loon elke periode al wordt verhoogd met een bedrag dat wordt gespaard in het Tijdspaarfonds.

Metaal en techniek: minder pensioenpremie

Vanaf 2.000 euro bruto per maand stijgt het nettoloon ook bij metaal en techniek. Een werknemer met een modaal salaris in deze branche gaat er 6 euro netto op vooruit. Iemand die twee keer modaal verdient, ontvangt 11 euro meer.

Werknemers in deze sector betalen in 2018 minder pensioenpremie. Bij een modaal salaris is dit netto 3 euro minder dan in 2017. De grootste daling van de pensioenpremie is bij een werknemer die 5.500 euro bruto per maand verdient. Deze betaalt 8 euro minder pensioenpremie ten opzichte van 2017. Verdien je drie keer modaal in deze sector, dan betaal je juist 6 euro meer pensioenpremie per maand.

Zorg en welzijn: lagere belastingdruk

Ook in de sector zorg en welzijn stijgen de nettolonen licht. Een lagere pensioenpremie zorgt er samen met de lagere belastingdruk voor dat werknemer met een modaal salaris in deze sector 6 euro per maand meer overhoudt. Iemand die tweeëneenhalf keer modaal verdient, houdt 15 euro meer over.

Transport: lichte stijging nettoloon

Werknemers in de sector transport zien hun nettoloon vanaf 2.000 euro bruto per maand licht stijgen. Een werknemer met een modaal salaris in deze branche gaat er 5 euro netto op vooruit. De grootste stijging is te zien bij werknemers die tweeëneenhalf keer modaal verdienen; zij ontvangen 15 euro netto meer op hun bankrekening.

Extra premie door derde WW-jaar

Een belangrijke ontwikkeling in 2018 is de reparatie van het derde WW-jaar. De maximale duur van de publieke WW wordt teruggebracht van 38 naar 24 maanden. Als werkgevers en werknemers toch een derde WW-jaar willen, dan moeten ze dat zelf regelen. Werknemers gaan daarvoor de premie betalen. Dat is vanzelfsprekend weer van invloed op het loon.

Berekeningen en complete cijfers

De algemene cijfers betreffen het nettoloon na aftrek van belasting (berekening is exclusief pensioen- en andere werknemerspremies). De cijfers per sector betreffen het nettoloon na aftrek van belasting, pensioen- en overige branchegerelateerde werknemerspremies. Bij de berekeningen is uitgegaan van pensioenregelingen van ABP, Zorg & Welzijn, Bouw, Transport en Metaal & Techniek. Waar wordt gesproken over pensioenpremies, zijn ook andere verplichte inhoudingen zoals de WIA-bodem- en WGA-hiaatverzekering in de berekeningen meegenomen. ABP-pensioenregelingen gelden voor diverse sectoren. ADP is uitgegaan van de sector ‘overheid, onderwijs’. Voor Zorg & Welzijn is gekeken naar ‘kinderopvang’. Voor de sector Transport is uitgegaan van ‘beroepsgoederenvervoer’. Voor de sector Bouw is gerekend met lonen per vier weken. Bij de verschillen van het minimumloon is de reguliere minimumloonstijging meegenomen.