Niet meer automatisch op je 65e met pensioen, maar doorwerken en de AOW op een zelf gekozen moment in laten gaan. Als het aan minister Piet Hein Donner van Sociale Zaken ligt wordt dit een normaal scenario. De kans neemt daarmee toe dat werknemers tot hun 65e fulltime blijven werken aldus Donner.

Als werknemers de mogelijkheid wordt geboden om voltijds door te gaan of geheel te stoppen, is de neiging groter om te kiezen voor geheel stoppen is de mening van de minister.  Als het aan hem ligt, verdwijnt de verplichte pensionering uit de cao en wordt het mogelijk de AOW na het 65e levensjaar in te laten gaan wanneer de werknemer dat zelf wil. Per extra gewerkt jaar stijgt dan de AOW met vijf procent. En de betreffende werknemer hoeft geen werknemerspremies meer te betalen.

 

Beperkte doorbetaling bij ziekte

Om het voor bedrijven aantrekkelijker te maken 65+’ers in dienst te houden of te nemen, zouden werkgevers voor deze werknemers bij ziekte niet twee jaar lang maar enkele weken het loon door hoeven te betalen. Op die manier heeft de werknemer de tijd om zijn AOW aan te vragen. Daarnaast zouden bedrijven bij reorganisaties 65+’ers het eerst mogen ontslaan. 65+’ers verdienen ten minste het minimumloon en houden het recht op vakantietoeslag.

 

Gemengde reacties

VNO-NCW steunt de voorstellen van Donner. Een woordvoerder noemt ‘de zeer stevige beperking van de risico’s bij ziekte een belangrijke plus, evenals de mogelijkheid om de ouderen bij ontslag voorop te zetten’.

 

Ook het CNV is positief over het recht voor 65-plussers om vrijwillig door te kunnen werken, maar waarschuwt er wel voor op te passen dat ‘65+’ers niet gaan concurreren met 65-‘ers op arbeidsvoorwaarden’.

 

Volgens het FNV heeft het voorstel geen voordelen en zorgt het voor een ‘enorme complexe bureaucratie’ geeft de werknemersorganisatie te kennen op haar website. ‘De minister signaleert zelf al dat werknemers die langer willen doorwerken hun AOW zelf op kunnen sparen. Vanwege de genoten rente is dat ook nog eens gunstiger dan de 5 procent per jaar die de minister daarvoor terug gaat geven.’