Vier hoofdkwesties maakten het schoonmaakconflict volgens de OSB (Ondernemersorganisatie Schoonmaak- en Bedrijfsdiensten) zó uniek dat het moeilijk was om tot overeenstemming te komen.
1. Grote verschillen
De grote afstand tussen looneisen van de bonden en de mogelijkheden die werkgevers in hun bedrijfsvoering zagen. Dat verschil was lange tijd onoverbrugbaar. Niet omdat werkgevers hun mensen niet beter willen belonen, maar omdat al sinds jaar en dag de marges in de sector enorm smal zijn.
2. Krappe marges
De marges voor dergelijke werkzaamheden zijn steeds krapper geworden door een heftiger prijsconcurrentie in de aanbesteding van opdrachtgevers. Schoonmaakbedrijven die een opdracht willen verwerven offreren op of tegen het kostprijsniveau aan. Die prijsspiraal naar beneden gaat ten koste van werknemers, die daardoor in minder tijd steeds meer moeten doen.
3. Nieuwe vakbondstrategie
Er is een nieuwe opkomende interne dynamiek bij de vakbonden; de vakbeweging in Nederland staat onder druk door ledenverlies en zwakke vertegenwoordiging, ook in de schoonmaaksector. In dit conflict koos men voor een nieuwe strategie: organising. Enkele honderden werknemers maximaal ondersteunen in hun stakingsactie op locatie. De weg terug naar de onderhandelingstafel was daardoor aanzienlijk lastiger.
4. Politisering
Het leek er soms op of de schoonmaaksector model stond voor de ondergewaardeerdheid van laaggeschoold werk. Er ontstond natuurlijke sympathie voor de werkers, ‘die paar dubbeltjes konden er toch wel bij’. Een groot aantal politieke partijen die zich uitlieten over het conflict vinden dat de samenleving voor dit soort werk meer over zou moeten hebben.