De Belastingdienst antwoordt positief op de vraag, of de grondslag voor de bijtelling gebaseerd kan worden op een vaste auto:
‘Als u werkgever bent in de autobranche en er is sprake van wisselend gebruik van auto’s door uw werknemers, dan kunt u de grondslag voor de bijtelling privégebruik toch op een vaste auto baseren. U spreekt dan met een werknemer een vaste auto af. Dit is de auto die de werknemer na werktijd mag meenemen. U baseert de grondslag voor de bijtelling op die vaste auto en legt de afspraak over de vaste auto vast in een schriftelijke overeenkomst tussen u en uw werknemer’.
Registratie
Als de werknemer een vaste auto heeft, moet u dat eenmalig registreren in uw administratie. Alleen als u met uw werknemer afspreekt dat hij een andere vaste auto krijgt, moet u dat opnieuw registreren. Uit uw administratie moet namelijk blijken op welke vaste auto de grondslag voor de bijtelling is gebaseerd.
Bijtelling bij vervangende auto
Op dagen dat de werknemer de vaste auto niet kan gebruiken en een vervangende auto heeft, kunt u de grondslag voor de bijtelling toch op de vaste auto baseren.
Er zijn dan vier voorwaarden waaraan u moet voldoen:
- werknemer kan de vaste auto om zakelijke redenen niet gebruiken. De vaste auto heeft bijvoorbeeld een onderhoudsbeurt of is door een klant meegenomen voor een proefrit.
- werknemer gebruikt maximaal 15 dagen per kalenderjaar een vervangende auto.
- werknemer gebruikt een vervangende auto maximaal 5 aaneengesloten dagen.
- legt de gegevens van de vervangende auto vast en bewaart deze bij de loonadministratie.
Als u niet aan deze voorwaarden voldoet, dan moet u de grondslag voor de bijtelling baseren op de vervangende auto. Meer over de regeling voor de autobranche leest u in de ‘Handreiking bijtelling privégebruik auto voor de autobranche’.