De Rechtbank Den Haag heeft bij vonnis van 6 februari 2012 de Nederlandse Staat aansprakelijk gehouden voor het niet tijdig implementeren van Europese regelgeving over opbouw van vakantiedagen tijdens ziekte. Een werkgever in de transportsector heeft op basis van de toenmalige wetgeving de vakantiedagenopbouw van een arbeidsongeschikte werknemer berekend over de laatste 6 maanden van zijn ziekte.

De werknemer houdt de Nederlandse Staat aansprakelijk voor door hem gemiste opbouw van vakantiedagen. Met ingang van 1 januari 2012 is de hoofdregel dat een arbeidsongeschikte werknemer vakantiedagen opbouwt over zijn hele periode van arbeidsongeschiktheid, en niet alleen tijdens de laatste 6 maanden van zijn arbeidsongeschiktheidsperiode.

De Rechtbank was in eerste instantie van oordeel dat bij de Staat vanaf juni 2001 – waarin het Hof van Justitie een uitspraak heeft gedaan – bekend was dat de Nederlandse wet niet verenigbaar was met een Europese richtlijn. Dat de Staat de Nederlandse wet niet eerder dan 1 januari 2012 heeft aangepast is onrechtmatig tegenover de werknemer. Het Hof oordeelt dat naar Nederlands recht het uitvaardigen en handhaven van een met hogere regelgeving strijdige regeling een onrechtmatige daad oplevert. Daarmee staat ook de schuld in beginsel vast. Nu niet bestreden is dat de in geding zijnde Nederlandse wetgeving betreffende de opbouw van vakantieaanspraken bij ziekte niet in overeenstemming was met hogere regelgeving, te weten de Richtlijn, volgt daaruit – uit de toetsing aan de hogere regelgeving en dus niet aan artikel 6:162 BW – dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld

Het Hof bekrachtigt het vonnis van de Rechtbank Den Haag. De Staat moet aan de werknemer een bedrag van EUR 2.651,00 betalen in verband met misgelopen vakantieopbouw. De Staat heeft laten weten in cassatie bij de Hoge Raad te gaan.

Bron: Hof Den Haag, 15 oktober 2013, ECLI:GHDHA:2013:3791

In een andere zaak met een soortgelijke vordering is ook arrest gewezen: Hof Den Haag, 15 oktober 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:3792.