Hij wil het dan ook anders gaan doen en gaat het effect van ruimtelijke condities – het binnenklimaat – op de kennisoverdracht in het hoger onderwijs onderzoeken.
Henk Brink werkte als facility manager bij de Nederlandse politie en is sinds 2007 werkzaam als hogeschooldocent bij het Instituut voor Facility Management van de Hanzehogeschool Groningen. Naast lesgeven doet hij ook al bijna acht jaar onderzoek naar het binnenklimaat in samenwerking met het lectoraat Facility Management en het kenniscentrum NoorderRuimte van de Hanzehogeschool. Enkele jaren geleden begon hij samen met studenten om de resultaten van dat onderzoek aan elkaar te knopen. Studenten interviewden daarvoor aan de hand van een gevalideerde vragenlijst crica 650 gebruikers van kantoorgebouwen. Daarnaast verrichtten ze metingen naar de temperatuur, luchtvochtigheid, licht, geluid en CO2.
Indoor Comfort Index (ICI)
Uiteindelijk mondde dit uit in een methode, de Indoor Comfortindex (ICI), waarbij onderzoek wordt gedaan bij bedrijven naar het binnenklimaat aan de hand van deze aspecten. Dit wordt niet gedaan door sensoren die aan het plafond zijn bevestigd, maar specifiek op het niveau van de werkplek waar de medewerker aan het werk is. Bovendien wordt aan de medewerkers gevraagd hoe ze het binnenklimaat beleven. “Daarmee combineer je de onafhankelijke variabelen met de gepercipieerde kwaliteit.” Vervolgens worden de uitkomsten gekoppeld aan de normen en richtlijnen die gelden voor kantoorgebouwen in Nederland. De ICI geeft op deze manier bedrijven informatie hoe het feitelijke binnenklimaat is op werkplekniveau op de werkvloer en hoe dit beleefd wordt. Dit kan vervolgens worden vergeleken met de uitgangspunten die zijn opgesteld bij het ontwerp van het gebouw. “Bovendien zegt een gemiddelde temperatuur van 22 graden niet veel als het ’s ochtends 20 graden en ’s middags 24 graden is. Want dan hebben medewerkers het ’s ochtends te koud en ’s middags te warm waardoor ze last krijgen van vermoeidheid en concentratieverlies. Ik benadruk dit omdat uit onderzoek al enige tijd een lineair verband blijkt tussen temperatuur en moment van de dag. De temperatuur stijgt namelijk naarmate de dag vordert en je ziet dat sommige mensen daar fysiek last van gaan krijgen. Net zoals er een lineair verband is tussen etage en temperatuur: hoe hoger je in een gebouw komt hoe warmer het wordt.”
Grote individuele verschillen
De ICI laat zien dat er grote individuele verschillen zijn: “Het idee dat bijvoorbeeld 22 graden voor iedereen comfortabel is blijkt niet zo te zijn. Zo blijkt bij thermisch comfort dat 80 procent van de mannen een omgevingstemperatuur prefereerde die lager was dan 22 graden en meer richting de 20 graden ging en dat dit maar gold voor een kleine groep vrouwen. Het overgrote deel van de vrouwen prefereerde echter een temperatuur boven de 22 graden, richting de 23 graden. Toch is de praktijk nog gericht op het paradigma van one size fits all. En daar zit de crux: je kunt als facility manager niet meer zeggen tegen de medewerker ‘wij weten wat goed is voor u’. Bovendien stellen de technieken en innovaties ons in de gelegenheid om de individuele behoefte te adresseren en te faciliteren. Zo kun je bijvoorbeeld de algemene temperatuur lager instellen en de individuele medewerker tools geven om zelf bij te verwarmen. En dat kan op allerlei manieren: bijvoorbeeld via verwarmde polsbandjes, via bureaubladen met zowel aan de bovenkant als aan de onderkant stralingspanelen, via radiatorpanelen op de muur, vloer of plafond en via verwarmde stoelen. Je kunt ook aan zonering op thermisch comfort denken, net als we bij geluid doen: daar kent iedereen al de concentratiewerkplekken en de overlegwerkplekken. En dat komt omdat we weten dat er akoestisch discomfort kan optreden, met name in die grote open kantoortuinen. En dat geluidsoverlast leidt tot concentratieverlies. Maar vaak is het niet smart. Want het is nog niet goed vastgelegd wat comfort op de werkplek betekent voor zaken als prestatie en ziekteverzuim. Wel laten de resultaten van de ICI zien dat geluid en temperatuur daarin de dominante factoren zijn. En dat een werkgever dus het beste aan die knoppen kan draaien als hij de beleving bij de medewerkers significant wil beïnvloeden.” En daar komt nog iets bij: “Inmiddels zijn er onderzoeken waaruit blijkt dat een verhoogde concentratie aan CO2 weliswaar niet direct de gezondheid beïnvloedt, maar wel leidt tot significant mindere prestaties. Uit onderzoeken blijkt ook dat mensen in de buitenlucht beter presteren. Dus moet je eigenlijk binnen ook streven naar die buitenluchtconditie. Want eigenlijk vinden we een continue luchtstroom helemaal niet prettig en af en toe een briesje juist wel.”
Holistische aanpak binnenklimaat
De Indoor Comfortindex bracht Brink uiteindelijk tot een voorstel voor een promotieonderzoek, ‘Optimal Classroom Experience’, waarbij de Hanzehogeschool Groningen samen met de Technische Universiteit Eindhoven het effect van ruimtelijke condities – het binnenklimaat – op de kennisoverdracht in het hoger onderwijs onderzoekt. Hij licht daarnaast zijn persoonlijke drive toe: “Bij scholen lag tot nu toe vooral de nadruk op de relatie binnenklimaat en gezondheid. Je wilt echter als ouder ook niet dat je kind minder presteert in een schoolomgeving vanwege mindere binnenklimaatcondities en dat dus niet alles uit het kind gehaald wordt. Die prestaties moeten alleen afhankelijk zijn van aanleg en inzet.”
Het promotieonderzoek richt zich bewust op het hoger onderwijs. “Bij primair en voortgezet onderwijs zijn de fysieke en fysiologische omstandigheden anders. De lichamen zijn kleiner en zijn anders gebouwd. Bij het hoger onderwijs daarentegen zijn de fysieke en fysiologische omstandigheden al bijna vergelijkbaar met kantoren en andere professionele gebouwen.”
Brink ziet dat er nog weinig onderzoek is gedaan naar het effect van binnenklimaatcondities op de prestaties van mensen. “Laat staan dat er onderzoeken zijn die het binnenklimaat in zijn algemeenheid analyseren. En die kijken wat het voor invloed op de mens heeft als bijvoorbeeld de lichtcondities wel ideaal zijn, maar de temperatuurcondities niet. Het gaat kortom om de holistische aanpak van het binnenklimaat.”
Het programma Frisse Scholen
Hij noemt nog een motivatie, het programma Frisse Scholen voor het primair en voortgezet onderwijs. “Het hoger onderwijs adapteert deze programma’s wel en je ziet dat adviseurs en architecten proberen daar een invulling aan te geven. Er zijn echter geen specifieke richtlijnen voor het hoger onderwijs. Met als gevolg dat je uitkomt bij richtlijnen voor de kantooromgeving. Die richtlijnen zijn echter vanuit een andere insteek geschreven, namelijk het voorkomen van ziektes. Als je uitgangspunt echter is om een student optimaal te faciliteren om hem optimaal te laten presteren is de vraag fundamenteel anders. Nu zie ik in de praktijk ook dat hoger onderwijs instanties soms kiezen voor het B-niveau van het programma Frisse Scholen. De vraag is echter of ze daar de studenten wel mee helpen.” Brink hoopt dat zijn promotieonderzoek er uiteindelijk ook toe leidt dat er richtlijnen voor binnenklimaat komen voor hoger onderwijs. “Ik hoop dat we straks aan de wereld kunnen laten zien in wat voor omgeving studenten goed presteren. En dat beslissers inzien wat voor effect op de prestaties van studenten de keuze voor een lagere kwaliteit binnenklimaat heeft. En niet alleen kijken naar wat het kost, maar ook naar wat het oplevert.”
Interactie
Het onderzoek kijkt ook naar de invloed van binnenklimaat op de interactie tussen docent en student. “Een academische presentatie begint bij de docent, die kennis wil overdragen. De student is er om die kennis tot zich te nemen. Uit onderzoek weten we dat het binnenklimaat invloed heeft op de prestaties van de docent. En op de mate waarin de student de informatie tot zich kan nemen. In de onderzoeken tot nu toe worden echter met name cognitieve functies getest. Wij willen juist kijken hoe het binnenklimaat die interactie beïnvloedt. Om zo te weten te komen of er een relatie is tussen omgevingscondities en de mate van kennisoverdracht.”
Bij het promotieonderzoek worden in samenwerking met het Facilitair Bedrijf van de Hanzehogeschool drie omgevingen gecreëerd. “We starten met twee omgevingen. In de ene omgeving is een topconditie gecreeërd, gebaseerd op het programma Frisse Scholen, en in de andere omgeving is de onderkant van conditie B uit dat programma gecreeërd. Vervolgens bieden we in deze experimentele ruimtes dezelfde lessen aan twee groepen studenten aan. Na afloop doen de studenten testen zodat we de mate van kennisoverdracht en hun cognitieve functie kunnen meten. En kunnen we kijken of het binnenklimaat inderdaad invloed heeft.”
Klaslokaal van de toekomst
De derde omgeving is het ‘klaslokaal van de toekomst’. “Daar gaan we kijken met experts naar de huidige stand van zaken wat betreft innovaties en kijken we vervolgens hoe we een standaard les zo optimaal mogelijk kunnen faciliteren op het gebied van ruimtelijke condities. En vervolgens kijken we of dat leidt tot positieve effecten. En zo ja, wat is dat effect dan precies? In zo’n klaslokaal zou je bijvoorbeeld individuele akoestische condities kunnen realiseren, waarbij studenten zelf de omgevingsgeluiden kunnen filteren zodat ze zich alleen kunnen concentreren op het geluid van de docent. Hetzelfde zou je kunnen doen met thermisch comfort. Verder gaan we in dat klaslokaal kijken hoe we daglichttoetreding zo optimaal mogelijk kunnen faciliteren.”
De drie omgevingen worden vanuit de innovatiewerkplaats Campus Design, Centre of Expertise Healthy Ageing gerealiseerd op de campus in Groningen. Brink hoopt dat en passant ook aanpalend onderzoek naar de ideale leeromgeving kan worden uitgevoerd. “Bijvoorbeeld door te kijken in hoeverre je met zit-sta meubels de stofwisseling van mensen kunt beïnvloeden. Eigenlijk moet het ‘klaslokaal van de toekomst’ een ‘living lab’ worden.”
Brink betrekt bewust bachelor en honours studenten bij het veldwerk voor zijn promotieonderzoek. “Ik hoop dat ze zich daardoor bewust worden wat een leeromgeving met je doet en hoe mensen die omgeving ervaren. Bij dat laatste leren ze dan meteen dat er grote individuele verschillen kunnen bestaan.”
Brink hoopt dat het promotieonderzoek uiteindelijk leidt tot een toolbox waarmee je het effect op de eindgebruikers kunt meten van verschillende interventies in het binnenklimaat. “Daarbij richt ik me in eerste instantie op de korte termijn, maar je kunt je voorstellen dat je ook langetermijnonderzoek gaat doen waarbij je kijkt welke invloed het binnenklimaat uiteindelijk heeft op het studiesucces.”
Brink streeft ernaar om regelmatig te publiceren over deelresultaten van zijn promotieonderzoek. “In 2019 wil ik een literatuuronderzoek publiceren over de individuele en gecombineerde invloed van binnenklimaat op prestaties. In 2020 verwacht ik het vergelijkend onderzoek te kunnen publiceren. En over het klaslokaal van de toekomst verwacht ik in 2021 te gaan publiceren.”
Brink realiseert zich dat er uiteindelijk nog meer factoren naast binnenklimaat van invloed zijn op hoe we presteren en hoe we ons voelen. “Natuurlijk moet je er holistisch naar kijken. Tegelijkertijd moet je echter ook zaken uitsluiten. En moet je het binnenklimaat als geheel adresseren.”
Andere projecten
Ondertussen zijn ook andere promovendi bezig met onderzoeken die zich afspelen binnen de innovatiewerkplaats Campus Design. Zo onderzoekt Sascha Jansz hoe een campus, inclusief de gebouwen van scholen en bedrijven, ontworpen kan worden waarbij onderzoekers, studenten en bedrijven elkaar op een natuurlijke manier ontmoeten en kennisdeling wordt gestimuleerd. In dit onderzoek werken de Rijksuniversiteit Groningen, de Hanzehogeschool en de Directeuren Facilitair Bedrijf (DFB) van de Nederlandse universiteiten samen. Daarnaast zijn er onder meer onderzoeken die zich bezighouden met aspecten als bewegwijzering op de campus, openluchtactiviteiten op de campus en de gastvrijheid op de campus.
Daarnaast zijn er onder meer onderzoeken die zich bezighouden met aspecten als bewegwijzering op de campus, openluchtactiviteiten op de campus en de gastvrijheid op de campus.
Foto: Buitenschool – J.H. Knoopstraat 2, Leeuwarden
Begin 1943 startte vanuit gezondheidsoverwegingen de eerste openluchtschool van Leeuwarden. In 1954 werd de openluchtklas (ontwerp van architect A. Baart sr.) letterlijk en figuurlijk geopend. Baart was ook verantwoordelijk voor de in 1961 geopende nieuwbouw. Door brand in 2007 werd een groot deel van het complex verwoest. De Buitenschool verhuisde naar de Kanaalweg. In 2013 startte op de locatie de bouw van een verpleeghuis van opvangorganisatie Zienn. Eén oorspronkelijk lokaal, naast de ingang, is bewaard gebleven.