De Sociaal Economische Raad (SER) adviseert het kabinet dat werkgevers gaan samenwerken om hun scholingsvraag op elkaar af te stemmen. Alleen als de omvang van de vraag bekend is, kan volgens de SER een rendabel scholingsaanbod tot stand komen. Dat staat in het SER-advies 'Werk maken van scholing, advies over de postinitiële scholingsmarkt'.

Volgens de SER is voor een fysiek cursusaanbod een lokale/regionale minimumvraag nodig, en voor afstandsonderwijs een landelijke. De omvang van de vraag bepaalt of het voor instellingen rendabel is om een cursus of opleiding te ontwikkelen. De vraag bepaalt tevens hoe cursussen en opleidingen worden aangeboden. Maatwerk vraagt voldoende deelnemers met eenzelfde achtergrond; ‘losse’ deelnemers zullen moeten inschrijven op een ‘algemene’ cursus.

 

Behoefte aan scholing

Een ander vraagstuk is volgens de SER de doorvertaling van de vraag naar de onderwijsaanbieders. ‘Hiervoor is zicht nodig op de eigen werkwijze en de toekomstige positie van het bedrijf én op het aanbod aan postinitiële scholing (redactie: de markt voor aanvullende scholing van werkenden en werkzoekenden). Een bekend probleem hierbij is dat de (economische) omgeving waarin bedrijven functioneren grillig is, waardoor ook de specifieke behoefte aan scholing een grillig verloop kent en lastig voorspelbaar is’, aldus de SER.

 

Zeker voor kleine(re) bedrijven zal volgens de SER zowel de doorvertaling als het organiseren van voldoende deelnemers problemen met zich brengen. Om toch een beetje maatwerk te krijgen, kan samenwerking met collega-bedrijven (op het gebied van postinitiële scholing) een uitkomst bieden. Voor veel bedrijven zal het aantrekkelijker zijn aan te sluiten bij initiatieven van brancheorganisaties of O&O-fondsen.

 

Omscholing

Het SER-rapport meldt dat de voortgaande globalisering in combinatie met technologische ontwikkelingen ingrijpende gevolgen hebben voor werk. Het gevraagde opleidingsniveau neemt toe (upgrading) en sectoren worden steeds kennisintensiever. Daarnaast veroudert kennis snel: werkenden zullen zich veel meer dan in het verleden moeten blijven scholen om hun functie of beroep goed te kunnen blijven uitoefenen en om nieuw vereiste vaardigheden aan te leren.

 

Door al deze ontwikkelingen worden bijscholing, opscholing en omscholing steeds belangrijker. Tegelijkertijd groeit het aandeel van groepen op de arbeidsmarkt met een relatief beperkte scholingsdeelname, zoals ouderen, flexwerkers en zzp’ers. De relatief beperkte scholingsdeelname van deze groepen kan leiden tot onderinvesteringen in scholing. Dat laatste is niet alleen nadelig voor de betrokken individuen, maar ook voor bedrijven en de samenleving als geheel.